De belangrijkste onderdelen zijn het interview, een intelligentietest, persoonlijkheidstest, rollenspellen en de uitslag. Welke onderdelen er in een assessment voorkomen verschilt per organisatie. Deze blog gaat over het onderdeel intelligentietest.
Dit artikel is onderdeel van onze ultieme assessment gids.
Een intelligentietest wordt ook wel een cognitieve test genoemd. De intelligentietest bestaat uit meerdere onderdelen. Deze worden onder tijdsdruk gemaakt. Er wordt gekeken of het intelligentie niveau overeenkomt met wat er voor de functie is vereist. Dit wil niet zeggen dat de gestelde vragen overeenkomen met die van de werkzaamheden. Ervaring in functies speelt geen rol, maar er kan wel geoefend worden. Hierdoor is ervaring met het oefenen van deze testen handig. Hiermee raakt de kandidaat gewend aan de tijdsdruk. En daarnaast ook bekend met de vraagstelling. Bij een intelligentietest wordt er getest op verschillende dingen, denk hierbij aan rekenvaardigheid, ruimtelijk inzicht, logisch redeneren, verbanden kunnen leggen en woordenschat.
Assessments bevatten vaak het onderdeel cijferreeksen. Hierbij wordt de rekenvaardigheid getest en het logisch rekenen. Bij cijferreeksen wordt er gevraagd om een patroon te ontdekken in een reeks van getallen. Elke opgave heeft een verborgen regel. Wanneer deze ontdekt wordt, kan men logisch redeneren wat het antwoord moet zijn. Cijferreeksen testen dan ook je logisch redeneren, rekenvaardigheid en analytisch vermogen. Een voorbeeld van zo’n regel is als volgt:
2 4 6 8 ?
De verborgen regel is optellen met 2. Het antwoord op de plek van de vraagteken moet dus 10 zijn. Dit is een voorbeeld van een monotoon verband.
Een ander voorbeeld is vermenigvuldig met 2.
3 6 12 24 ?
Het getal voor de vraagteken moet met 2 vermenigvuldigt worden. Het antwoord is hier dus 48. Dit is een voorbeeld van een exponentieel verband.
Tot slot bestaat er ook nog een wisselend verband. Hierbij worden het monotone en exponentiële verband met elkaar gecombineerd.
4 5 7 11 ?
De verborgen regel is hier vermenigvuldig met 2, aftrekken met 3. Het juiste antwoord is dus 19.
Een onderdeel wat vaak voorkomt op online assessments zijn figuurreeksen. Hierbij wordt er gezocht naar het juiste figuur op de open plek. Er wordt gezocht naar een bewegingspatroon of een overeenkomst. Figuurreeksen testen je ruimtelijk inzicht en verbanden leggen.
Een overeenkomst patroon ziet er als volgt uit:
Met de volgende antwoordmogelijkheden:
Het juiste antwoord is B. Elk plaatje in het bovenste figuur begint met een ‘/’.
Een bewegingspatroon ziet er als volgt uit:
Met de volgende antwoordmogelijkheden:
Het juiste antwoord is A. Het balletje verplaatst zich telkens een kwartslag met de klok mee.
Bij analogieën wordt er gevraagd naar het juiste woord voor op de open plek. Ook hier is er een verborgen regel die ontdekt moet worden. Analogieën testen je woordenschat en verbanden kunnen leggen. Een voorbeeld:
ZOET - ZOUT KLEIN - ?
Het juiste antwoord is hier “groot”. De verborgen regel is het tegenovergestelde van het woord voor de streep. Een ander voorbeeld:
Schrijver staat tot boek als bakker staat tot ….
A: slagroom B: brood C: soep D: banket
Het juiste antwoord is B. een schrijver heeft dezelfde relatie als een bakker met brood. Beiden zijn het eindresultaat van hun inspanningen. Dit is tevens een voorbeeld van een enkele analogie.
Er zijn ook dubbele analogieën waarbij men 2 antwoorden moet geven.
…. staat tot Nederland als Parijs staat tot ….
A: Amsterdam
B: Rotterdam
C: Overijssel
1: Japan
2: Frankrijk
3: Duitsland
De juiste antwoorden zijn A en 2. De verborgen regel is “is de hoofdstad van”.
Bij syllogismen gaat het erom dat je met de beschikbare informatie verbanden kan leggen. Het logisch redeneren wordt hierbij dus getest. Ze worden vaak gebruikt bij assessments. Een syllogisme bestaat uit 3 stellingen. De eerste stelling heeft een algemeen karakter. De tweede stelling heeft een specifiek karakter. Aan jou de taak om erachter te komen wat de derde stelling hoort te zijn. Een voorbeeld:
Sommige honden zijn jongens.
Alle katten zijn honden.
A: Sommige jongens zijn katten
B: Alle honden zijn jongens
C: Alle dieren zijn jongens
Het juiste antwoord is A. Over dieren (C) is geen uitspraak gedaan. Alle honden kunnen geen jongens zijn, want de eerste stelling is dat sommige honden jongens zijn. Het gaat er hier dus vooral om dat je slechts kijkt naar de informatie die je hebt. Denk vooral niet aan je eigen taal- en algemene kennis over katten, jongens en honden. Een ander voorbeeld:
Alle zwervers zijn arme mensen
Sommige biljonairs zijn gelukkig
A: Sommige zwervers zijn rijk
B: Alle biljonairs zijn gelukkig
C: Sommige arme mensen zijn gelukkig
Het juiste antwoord is C.
Antoniemen zijn woorden met een tegenovergestelde betekenis. Het is het tegenovergestelde van synoniemen. Bij antoniemen worden je woordenschat en verbale kennis gemeten. Een voorbeeld:
Wat is het antoniem van streng?
A: Gemeen
B: Coulant
C: Autoritair
Het juiste antwoord is B. Het tegenovergestelde van streng is coulant.
Matrices zijn vierkanten waarin figuurreeksen voorkomen. Een matrix is een vierkant met hetzelfde aantal rijen als kolommen. Je moet dan raden wat er op de plek van het vraagteken hoort. Hierbij worden je ruimtelijk inzicht en verbanden leggen getest. Hieronder volgt een voorbeeld van een matrixvraag:
Het juiste antwoord is A. Elke rij bevat dezelfde vorm (ruit, cirkel of hartje). Bij ieder vierkantje in de rij neemt de vorm met 1 toe. Dus het goede antwoord moet er eentje zijn met 3 hartjes, oftewel antwoord A.
Diagrammen zijn testen waarbij er een relatie gevonden moet worden tussen woorden. Hierbij moet je de juiste afbeelding kiezen. Dit klinkt vrij abstract, dus zal hieronder een voorbeeld gegeven worden:
Dieren – Apen – Olifanten
Met behulp van deze afbeelding kan je het verband leggen tussen de woorden. Zowel een aap als een olifant zijn dieren, maar wel verschillende dieren. Daarom overlappen ze elkaar niet, maar zitten ze wel in dezelfde cirkel.
Een voorbeeld van hoe een diagram op een assessment kan worden gevraagd is als volgt:
Zweden - Europa – Afrika
Het juiste antwoord is A. Zweden is een land in Europa, en Afrika is een ander werelddeel.
Bij redactiesommen wordt je rekenvaardigheid en analytisch vermogen getest. Hierbij krijg je een stuk tekst te lezen met een wiskundige vraag. Het doel is dus om een probleem te analyseren met behulp van de beschikbare informatie (tekst).
Pieter heeft een stuk grond met een omtrek van 600 meter. De lengte van deze grond is 2 keer zo groot als de breedte. Op dit stuk grond verbouwt hij bieten. De opbrengst is €2,50 per vierkante meter. Wat is de totale opbrengst van het stuk grond met bieten voor Pieter?
A: €50.000
B: €35.000
C: €25.000
Het juiste antwoord is antwoord A. De omtrek bedraagt 600 meter. De helft hiervan is de lengte + breedte = 300 meter. Omdat de lengte 2 keer zo groot is als de breedte, is dat dus 200 bij 100 meter. 200 x 100 = 20.000 vierkante meter. Dus 20.000 x €2,50 = €50.000 opbrengst.
Bij een IQ-test wordt je intelligentie uitgedrukt in een cijfer, je intelligentiecoëfficiënt (IQ). Bij een intelligentietest wordt je score uitgedrukt in een percentage, aantal goed/fout, of een indicatie zoals zeer goed/goed/voldoende. Daarnaast wordt bij de intelligentietest de intelligentie van de kandidaat afgezet tegen een functieprofiel.
Of dien hier een terugbelverzoek in.